Want Zijn [47]onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan, uit de [48]schepselen verstaan en doorzien, beide [49]Zijn eeuwige kracht en [50]Goddelijkheid, opdat zij [51]niet te verontschuldigen zouden zijn.
47. Dat is, goddelijke eigenschappen.
48. Grieks maakselen, of gemaakte dingen.
49. Waardoor verstaan wordt de eigenschap Gods, waardoor alle dingen zijn geschapen en hun begin hebben, welke daarom, gelijk ook Zijn wezen, eeuwig moet zijn, omdat zij voor alle dingen is en ene oorzaak van alles.
50. Hierdoor verstaat hij de andere eigenschappen der majesteit Gods, welker voetstappen en beeltenissen in Gods schepselen blijkbaar zijn, als Zijne goedheid, wijsheid, gerechtigheid, enz.
51. Grieks onverontschuldigd, of alzo dat zij niet te verontschuldigen zijn; namelijk voor Gods rechtvaardig oordeel, alsof zij niet geweten hadden wat zij schuldig waren te doen.